Geestkiem

De geestkiem

“…Dus terwijl we hier op aarde een organisatie hebben die zich openbaart in onze organen en hun interacties in de huid, openbaart ons innerlijke wezen zich aan ons als een sterachtig innerlijk wezen – alleen onbewust tijdens de slaap, vol leven, maar volledig bewust tussen dood en een nieuwe geboorte. We voelen ons zo in relatie tot de sterrenwereld dat we tegen de wezens van de sterren zeggen dat ze ons innerlijke wezen zijn, net zoals we hier tegen de longen en het hart zeggen dat ze bij ons fysieke innerlijke wezen horen. We hebben een kosmisch leven van in slaap vallen tot wakker worden. We hebben een kosmisch bewustzijn van de dood tot een nieuwe geboorte. De buitenwereld hier op aarde, vooral als we uitkijken in de uitgestrektheid van de ruimte, wordt ons innerlijke wezen. En wat presenteert zich aan ons in de geestelijke wereld als de buitenkant? Onze buitenkant wordt wat onze binnenkant nu is. De mens zelf wordt onze uiterlijke verschijning, maar de mens op een heel bijzondere manier, de mens zo dat wat dan uiterlijk is, als een soort geestelijke kiem wordt opgebouwd waaruit ons toekomstige fysieke aardse lichaam zal ontstaan. Tevoorschijn komen. In verbinding met de wezens van de hogere hiërarchieën werken we deze geestkiem uit. Het is aanwezig op een bepaald punt in de levensloop tussen dood en wedergeboorte. Hij is daar als een geestelijk wezen, maar als een geestelijk wezen draagt ​​hij de krachten in zich die dan het fysieke lichaam van de mens organiseren, net zoals bijvoorbeeld de plantenkiem de krachten in zich draagt ​​die de latere plant organiseren. We hoeven ons alleen het zaad van de plant als klein en de plant als groot voor te stellen; de geestkiem van het menselijke fysieke organisme is om zo te zeggen een universum van onmetelijke omvang, hoewel spreken van ‘groot’ in de ware zin van het woord niet langer helemaal correct is voor deze toestanden. Maar ik heb er ook op gewezen dat deze geestenkiem bij wijze van spreken na een bepaalde tijd van ons zal verdwijnen. Vanaf een bepaalde tijd hebben we het gevoel dat we de geestkiem van ons fysieke organisme hebben uitgewerkt in verbinding met andere wezens in het universum, met wezens van de hogere hiërarchieën; we hebben het tot een bepaald punt gebracht. Dan valt hij van ons weg en zakt weg in de fysieke aardekrachten waarmee hij verwant is en die van vader en moeder komen. Het sluit aan bij het menselijke aspect van de erfelijke stroom. Hij daalt eerder naar de aarde dan wij als geestelijk-ziel-mensen, zodat we nog een beetje tijd in de geestelijke wereld doorbrengen, ook al is deze kort, wanneer de krachtverbinding van ons fysieke organisme al naar de aarde is afgedaald en als zoals in de menselijke kiem in de baarmoeder van de moeder leeft. Gedurende deze tijd trekken we de krachten en substanties van de wereldether zelf uit de wereldether en vormen ons etherlichaam met ons astrale lichaam en het ego. En als zulke wezens in het ik en in het astrale lichaam en etherlichaam komen we zelf naar de aarde en verbinden ons met wat er geworden is van de eerder naar beneden gezonden geestkiem. Wie dit proces onder de loep neemt, zal bijzonder duidelijk zijn hoe de mens feitelijk staat in zijn relatie tot het universum. En dat wordt duidelijk wanneer men vooral kijkt naar drie uitingen van de mens, waarop hier en elders in de antroposofische context al de aandacht is gevestigd, als men kijkt naar die drie uitingen van de menselijke natuur waardoor de mens werkelijk wordt het wezen dat hij op aarde is. Lopen, spreken en denken.”

Rudolf Steiner Ga 219,1

You Might Also Like

2 Comments

  1. Gal Jerman

    Top site ,.. amazaing post ! Just keep the work on !

Leave a Reply